Informatie over de 'Lelieschouw'
Een stukje geschiedenis....
Toen indertijd, na de 2e wereldoorlog, werd gezocht naar de
meest geschikte zeeverkenners-"eenheidsboot" was dit eigenlijk niet
eens zo moeilijk. Het scheepstype moest plaats bieden aan een hele bak en de
matrozen moesten gedurende de vaart allemaal iets te doen hebben. Ook bij ruwer
weer en hogere golven mocht het varen met de boot geen al te grote moeilijkheden
geven voor de bemanning. Verder moest het zo mogelijk een nationaal type zijn,
waarvan de goede zeileigenschappen bij voorbaat bekend waren en waarmee de zeeverkenners
een oude traditie zouden doen voortleven.
Zo kom je eigenlijk wel vanzelf op de tjotter of de schouw terecht en omdat
de eerste moeilijk te bouwen en daardoor zeer kostbaar is, viel de keuze op
de schouw, een boot die vele goede eigenschappen bezit.
Onze Lelieschouw behoort tot de z.g. ronde- en platbodemvaartuigen. Het is een
knikspant met vlakke bodem, zijzwaarden en een roer achter het schip. De tuigage
is een tjottertuig: een voorzeil (fok) en een grootzeil met korte kromme gaffel
en losse broek. Totaal aan de wind: 16 vierkante meter zeil. De afmetingen bedragen:
lengte van steven tot steven 6 meter, grootste breedte 1,80 meter en holte 0,95
meter. Diepgang zonder gestoken zwaarden ongeveer 0,35 meter.
De schouw als zeilboot is ontstaan uit de werkbootjes, waarmee de boeren in
Friesland al eeuwen geleden van en naar hun landerijen voeren. Deze waren meestal
alleen over water bereikbaar en dikwijls ver van de boerderijen gelegen. Bij
gunstige wind werden deze bootjes vaak gezeild. Er werd dan een mastje opgericht
waaraan permanent een zeiltje was bevestigd dat door een lange stok, een spriet,
werd uitgehouden. Een giek werd niet gebruikt, terwijl aan de schoothoek een
eindje zat wat als schoot diende en tevens gebruikt werd om het opgerolde zeil
met de spriet aan de mast te binden. Ook nu nog varen er vele werk- en vissersbootjes
die zo zijn uitgerust.
Spoedig voelde men behoeft aan betere bootjes met een groter tuig. Zo ontstonden
de tegenwoordige wedstrijdschouwen, waarbij giek en zijzwaarden al spoedig onontbeerlijk
bleken. Men kent hierin drie klassen: de kleine tot 4,75 meter lengte, de middenklasse
tot 5,50 meter en de grotere langer dan 5,50 meter.
Onze lelieschouwen behoren bij de grote klasse. Als alle platbodemschepen zullen
ze het bij harde wind en hoge golven prettig vinden, als ze bij het overstag
gaan even worden geholpen door de fok op het juiste ogenblik even bak te houden.
Terwijl aan de wind de grootste snelheid wordt bereikt door ze "vol en
bij" te zeilen, dus niet te hoog aan de wind. Stuur vooral bij schouwen
zoveel mogelijk met de zeilen en zet de fok nimmer als een plank maar bol. Juist
door met de fok te "spelen" kun je meer vaart in je schip brengen.
De giek wordt met een zwanehals aan de mast gevaren en de halshoek wordt door
een halstalie naar beneden gehouden. Vaar steeds met strakke voorlijken en een
behoorlijk gepiekte gaffel. De hak van het onderste schootblok zit er niet voor
niets. Gebruik hem. Vaar echter nooit bij veel wind met vastgezette schoten
in een kenterbaar schip. Houd ze dan in je hand.
Laat de boot nimmer liggen met gestreken zwaarden en zorg bij het afvaren het
juiste zwaard te bedienen. Het is niet nodig steeds de zwaarden er geheel onder
te steken, maar dit leert wel in de praktijk (denk maar eens aan vóór
de wind zeilen).
Een schouw heeft een platte voor- en achtersteven. De mast is een steekmast,
die meestal zonder wanten met een enkele voorstag, die tevens fokkestag is,
wordt gevaren. Het boveneind van de mast is van een hommer voorzien waarop een
mastring met hanepoot rust. Het kegelvormige deel daarboven is de masttop, die
de waker of vleugel draagt.
De bodem, die hier het vlak heet, wordt verstevigd door de wrangen, terwijl
hierop de buikdenning rust. De spanten noemen we inhouten of krommers (bij ronde
boten). De mastkoker wordt boven door de mastdoft, onder door het vlak gesteund.
De rest van de benaming van de onderdelen van schouw en tuig vind je elders
in het boek met de gebruiksaanwijzing voor de Lelieschouw.
De 1e serie van 1949 is in hout uitgevoerd bij de bekende werf van Mulder en
Rijke in IJmuiden, De prijs van het casco was toen 850,. De bruine
zeilen kwamen uit De Kaag van zeilmakerij Ruiter.
De 2e serie kwam een jaar later uit in 1950. In verband met de prijs werd het
in staal uitgevoerd. Om bij kenteren het zinken te voorkomen werden er 3 luchtkasten
aangebracht. Overigens bestaat er weinig verschil in vorm en zeil-eigenschappen.
De zeilen kwamen van Lammerts van Buren en het houtwerk was van de fa. Hoogenes
in Haarlem.
Na deze serie was het negen jaar stil rond de schouw. Intussen kwam de Lelievlet
(1958), welke eenvoudiger van konstruktie is en dus ook in prijs gunstiger ligt.
In 1959 waren er toch nog gegadigden voor een schouw te vinden en kon er een
serie van 6 stuks gebouwd worden door de werf L. Oldenhaage in Lisse voor
1500, per casco. Door de bewerkelijke bouw is er door deze firma met verlies
gebouwd.
In 1961 is er door de toenmalige commissie waterwerk onder leiding van schipper
Bart uit Haarlem nog een serie van 9 stuks geplaatst bij de fa. Zijma in Amsterdam,
voor 1800,-- per stuk. Ondanks het feit dat deze schepen als stopwerk
gemaakt zijn is deze firma er financieel ook niet mee uitgekomen,
16 jaar later - in het voorjaar 1977- is er weer nieuwe aktiviteit. Het vlettenboek
is klaar (14 april) en het volgende schip wat al jaren mijn belangstelling heeft,
dient zich aan. "Kun je een eenvoudig bestek opstellen" is de vraag.
Het resultaat is dat 25/26 september 1977 op de Scout-In het proto-type geshowd
wordt met het nummer 60.
Het bestek was nog een heel probleem. De schouw in de oude vorm zou onbetaalbaar
duur worden. De konstruktie moest dus sterk vereenvoudigd worden, evenwel met
behoud van de eerder genoemde eigenschappen. De kuipinrichting werd sterk gewijzigd
en (mijns inziens) leefbaarder gemaakt.
Na deze schouw werden er door de fa. Conavroegh in Geldermalsen nog acht exemplaren
gebouwd. Met deze negen is een seizoen gevaren, waarna er informatie bij de
groepen is ingewonnen over eigenschappen en eventuele wensen. De gegevens van
deze enquete zijn verwerkt in een nieuw bestek. De schouw is in verband met
de stabiliteit verbreed en terug gebracht naar de oude maat van de grote Friese
zeilschouw (1,80 m).
De inrichting en aankleding is verfraaid; het is nu een mooi schip geworden.
De nare konsekwentie is dat mooi gelijk is aan meer bewerkingen, wat helaas
geld kost.
Aan de hand van dit tekeningen-pakket is er weer een model-op-waregrootte gebouwd.
Nu door de fa. Bijsterveld te Hoogeveen. Deze schouw met het nummer 70 is gebouwd
voor de Willem de Zwijgergroep te Dordrecht. De proefvaart hiermee is achter
de rug en was voor ons een openbaring: wat een schip! '
De laatste correcties zijn nu aangebracht, en het is weer
mogelijk een schouw te maken aan de hand van het bestek en de tekeningen.
Henk Bos